Verkocht

Bord etappen en verkeersdienst 39RI Rotterdam

35,00

Sierlijk versierd herdenkingsbord van de etappen en verkeersdienst uit de garnizoensstad Rotterdam. Dit bord werd uitgeven tijdens de mobilisatie van 1939-1940. Op het bord zijn alle onderdelen te zien die in Rotterdam hun opleidingen gaven, hun depots hadden of er gelegerd waren. Te zien zijn onder andere het depot genietroepen, depot luchtstrijdkrachten en het korps mariniers. Het bordje verkeerd nog in een zeer goede staat zonder beschadigingen. Het bordje is gemaakt de firma de Sphinx in Maastricht.

Artikelnummer: 5

Uitverkocht

Beschrijving

Rotterdam was het centrum van de Etappen- en Verkeersdienst [EVD]. Depots waren er van de genie, luchtstrijdkrachten en van de marine. Deze eenheden en onderdelen waren vrijwel geheel geconcentreerd in het noorden van Rotterdam en oost van de wijk Spangen.

De afdelingen en sterkte van de eenheden zagen er als volgt uit:

– Een afdeling intendance van de EVD

Commandant kapitein der intendance W.C. Wensink, die leiding gaf aan allerhande objecten zoals bakkerijen, slachterijen, etappenmagazijnen, levensmiddelen magazijnen, veterinaire voorraden, een centraal kantinebedrijf, etc. etc. Werkzaam binnen deze afdeling waren 45 officieren, 140 onderofficieren en circa 700 minderen. Ze waren verdeeld in drie compagnieën, waarvan de 2e ten zuiden van de Nieuwe Maas aan de Joubertstraat lag. Het stafkwartier was gevestigd aan de Westerlaan, een zijstraat van de Westerkade.

Ter illustratie van de omzet die deze afdeling maakte [2]: er werden dagelijks 140,000 broodrantsoenen gemaakt en de koelhuizen bevatten rond de 60t aan vlees. Er waren opslagen voor 1 mio kg bonen en erwten, 1 mio kg tarwe, 80t aardappelen, 70t gepekeld vlees, 40t zout, 1,850t hooi en 570t stro. Het etappenmagazijn bevatte 200,000 dekens, 150,000 overalls, 100,000 paar schoenen, enz. Een illustratie van een enorm grootschalig bedrijf dat in feite door burgers in uniform werd geleid en gedraaid die stuk voor stuk niet verder waren gekomen dan de meest basale militaire oefening.

– Het Etappencommando Rotterdam

Gecommandeerd door luitenant-kolonel P.J. Gaillard – tot maart 1940 de Kantonnementscommandant – bestaande uit een staf [onder reserve kapitein E.J. Iserief] met een afdeling verzendingen, een detachement motordienst  en detachement motorvaartuigen, bestaande uit 20 officieren, 26 onderofficieren en 159 minderen. Daarnaast een detachement Politietroepen onder bevel van kapitein A.H. Trippelaar met 7 onderofficieren en 32 korporaals. Het stafkwartier was gevestigd in het Oude Raadhuis.

Het Etappenbataljon was III-39RI – een vrijwel geheel Rotterdams bataljon – en bestond uit een door de BC majoor C.J.B. Boekweit geleidde staf [7 onderofficieren en 32 man], vier compagnieën en een MC met 8 zware mitrailleurs. 1-III-39RI [reserve kapitein D.L. van Rooyen] was in Pernis op het BPM terrein gelegerd, dus zuidwest van de Nieuwe Maas en daarmee ver buiten het directe bevelsbereik van C-III-39RI.

2-III-39RI [reserve kapitein J.M. Petit] was gelegerd in de Dacosta school bij het Afrikaander Plein in Rotterdam-zuid. De 3e [reserve kapitein A.G. Trommel] en 4e Compagnie [reserve kapitein L. Maltha] alsmede de MC [kapitein J. van Rhijn] waren met de staf gelegerd in de wijken Spangen en Delfshaven, ten noorden van de Nieuwe Maas. Het bataljon bestond weliswaar uit vier compagnieën maar deze waren kleiner dan van een regulier bataljon, zodat de totale sterkte nauwelijks meer dan een bataljonsterkte [=750 man] was. Bij elkaar was het bataljon ca. 800 man groot. Zoals bij alle hoge regimenten had men slechts 8 lichte mitrailleurs per compagnie en 8 zware mitrailleurs in de MC.

De eenheden werden belast met allerhande wacht- en pikettaken binnen het grote haven- en stadsgebied. Ook de depotgebouwen van het Depot Genie Troepen alsmede het Kantonnementsbureau werden door hen bewaakt. Tot 8 mei hadden zij nog meer bewakingstaken gehad, maar die waren door een Bewakingscompagnie overgenomen op die datum.

Bij elkaar leverde het Etappencommando dus zo’n 1,050 man werkelijk voor het gevecht getrainde troepen. Zij waren echter vrijwel allen van hogere lichtingen en deels buiten de stad gestationeerd.

– Het Depot Genietroepen

Het Depot bestond uit een kleine staf (2 officieren naast de C-Kant), II- [verbindingstroepen], III-[verlichtingstroepen] en IV-Depotbataljon Genie Troepen [spoorwegtroepen] alsmede het Bureau voorbereide vernielingen en de Dienst der magazijnen en werkplaatsen te Rotterdam. I-Dep.G.Tr [Pioniers, C. reserve kapitein P. de Cock] was niet in Rotterdam ondergebracht, maar in Schoonhoven.

Depotcommandant – en tevens kantonnementscommandant – was de kolonel der genie Pieter Wilhelmus Scharroo. Zijn adjudant was kapitein der genie H.K. Duhoux. De depotstaf bestond uit 17 officieren (14 beroeps) en 45 onderofficieren (37 beroeps). Het grootste deel hiervan was instructeur.

II-Dep.G.Tr werd gecommandeerd door reserve kapitein T. Beek en was gelegerd in drie scholen in noordoost, vlak ten zuidoosten van de Kralingse Plas. Het bestond uit 25 officieren [w.o. 21 beroeps], 142 onderofficieren [waarvan 64 beroeps] en 568 minderen [waarvan 360 opgekomen op 6 mei 1940]. Het II-Depot was in drie compagnieën opgedeeld [C.resp. reserve kapitein J. Bloemsma, kapitein L. van Waegeningh en kapitein J.F. Dohna].

III-Dep.G.Tr werd gecommandeerd door majoor J. Kok en bestond uit 6 compagnieën die verspreid gelegerd waren over zes scholen die allen in het noordoosten van Rotterdam stonden, ten zuiden van de Kralingse Plas. Drie Compagnieën [de 1e Cie, kapitein W.J.G. Jurling, de 2e Cie, reserve kapitein A.U.O.W. de Bats en de 3e Cie, de 1e luitenant J. Kroes] hadden de oudere dienstplichtige rekruten [februari 1940 of ouder] en de kaderopleiding in de gelederen. De 4e Compagnie [reserve kapitein G.H. Hameleers] was een onderhoudscompagnie waarin diverse ‘gasten’ van het depot waren ondergebracht w.o. 110 werklieden van de Intendance inrichtingen die bij het depotbataljon in de kost waren. In de 5e [reserve 1e luitenant A.P.H.F. Bloemen] en 6e Compagnie [kapitein W.F.L. Otten] was de nieuwe lichting van 6 mei 1940 ingedeeld. Het III-Depot bestond uit 14 officieren, 150 onderofficieren en 862 dienstplichtigen, waarvan 380 van mei en 280 van februari 1940 alsmede de 110 intendanten.

IV-Dep.G.Tr. stond onder bevel van reserve kapitein H.G. Grosjean. Het bestond slechts uit één compagnie van 86 rekruten, die allen op 2 februari 1940 waren opgekomen. Voorts 4 officieren en 23 onderofficieren [incl. kaderleden i.o.]. Het was ondergebracht in twee scholen aan de Isaac Hubertstraat. Het stafbureau was aan de Veemarkt 1 in een schoolgebouw gevestigd.

Het Bureau Voorbereide Vernielingen [C. kapitein J. van Mill] had als taak binnen het rayon vernielingen voor te bereiden van havenfaciliteiten, veren, ponten, bruggen, sluizen, etc. Zij hadden reeds veel van hun voorbereide werkzaamheden verricht en objecten aldus weer overgedragen aan (lokaal) verantwoordelijke bevelhebbers. Het bureau had 2 officieren en 5 onderofficieren. Twee onderofficieren waren reservisten, de overige waren beroeps.

De Dienst der magazijnen en werkplaatsen was de 4e echelons werkplaats van het Wapen der Genie. Hier werd geniemateriaal en materieel 4e echelons onderhouden en hersteld. Commandant was de kapitein J.D. Backer. Er waren voorts 9 officieren en 26 onderofficieren werkzaam. Het bureau zat aan de Statenweg.

Het Depot Genie bestond dus uit circa 1,950 man plus 110 intendanten. Hiervan waren er slechts ca. 500 een half jaar of langer onder de wapenen. Op enkele beroepskaderleden na, waren allen non-combattanten. De bewapening bestond uit karabijnen, enkele geweren en oude revolvers. Handgranaten en lichte machinegeweren ontbraken geheel.

– De 6e Compagnie Bewakingstroepen

De Compagnie was op 8 mei ter beschikking gekomen uit de 5e Compagnie van het 6e Depotbataljon Infanterie en werd gecommandeerd door reserve kapitein G.J. van Oortmessen. Het bestond uit 2 officieren, 11 onderofficieren [w.o. 2 vaandrigs] en 96 minderen. De eenheid bewaakte het PTT kantoor in de Raadhuisstraat (en een tweede in Maassluis). Dit grote kantoor was een essentiële schakel voor veel nationale en internationale telefoon en telex lijnen. De directe lijn naar Engeland verliep bijvoorbeeld via dit kantoor.

Men had de beschikking over zes lichte mitrailleurs die allen in zandzak versterkingen waren opgesteld.  De eenheid bestond uit paraat gemaakte rekruten.

– De Stationscommandant

Bevel was in handen van reserve majoor C.L. Becking, [heringetrede oud KNIL beroepsofficier en gepensioneerd als luitenant-kolonel titulair]. Deze had de beschikking over twee secties depottroepen van de 3e Bewakingscompagnie die gevormd was uit de 5e Compagnie van het 3e Depotbataljon infanterie. De eenheid bestond uit 1 officier, 4 onderofficieren, 5 korporaals en 46 man. Men beschikte over welgeteld 1 lichte mitrailleur. De manschappen waren allen paraat gemaakte rekruten.

Er waren drie wachtdetachementen van de compagnie in de nacht van 9 op 10 mei paraat op locaties. De overige manschappen verbleven in Hotel Elim aan de Schiedamse Dijk.

Bij Station Delftse Poort een wacht bestaande uit 1 sergeant, 1 korporaal en 8 man inclusief de lichte mitrailleur. Op het viaduct Beukelsdijk – west van het station – stonden 2 man van dit detachement op post.

Het Beursstation, direct ten noorden van de spoorbrugoprit, had een detachement van een sergeant, een korporaal en 8 man met een dubbelpost aan de uiterste zijde van het spoorviaduct dat in het verlengde van de brug lag. Dat punt lag ca. 250 meter ten noorden van de Nieuwe Maas. Deze post wordt nog wel eens onterecht als een brugwacht aangemerkt. Zij stonden echter dus een groot stuk van de spoorbrug verwijderd.

Bij het Maasstation op de Oosterkade was een wacht van 1 sergeant, 1 korporaal en 6 manschappen.

– Maritieme Middelen

Commandant Maritieme Middelen [CMM] was de kolonel en commandant van het Korps Mariniers H.F.J.M.A. von Frijtag Drabbe, die zijn stafkantoor in de marinierskazerne aan het Oostplein had [circa 500 meter achter het Maasstation]. Deze commandant had een uitzonderingspositie. Hij stond niet onder gezag van de C-Kant noch onder de OLZ, doch rechtstreeks onder de Minister van Defensie. Desalniettemin waren hem instructies gegeven bij te dragen aan de verdediging van Rotterdam – en samen te werken met de landmacht – in en voor zover het naar zijn oordeel geschikte opdrachten betrof voor de aard en status van zijn eenheden. Deze ‘status aparte’ wordt in de literatuur niet nader geduid, maar zal zijn oorsprong hebben (gehad) in het feit dat de Mariniers in wezen vooral voor inzet in de Koloniën waren bedoeld. De Koloniën hadden op meer punten een uitzondering binnen de landsorganisatie en regering, zoals een eigen minister die virtuele autonomie had ten opzichte van het overige kabinet.

De Afdeling beschikte over 10 lichte mitrailleurs en bovendien handgranaten. Mariniers waren daarnaast met een dolk als extra persoonlijk wapen uitgerust. De Afdeling was ondergebracht in de marinierskazerne op het Oostplein.

Het Marinedepot lag vlak ten zuiden van de Kralingse Plas in de gevorderde meisjes HBS aan de Mecklenburglaan en stond onder bevel van de kapitein der mariniers J.J.A. Keuchenius. Het geheel bestond uit 3 officieren, 27 (beroeps)onderofficieren en 557 minderen, waaronder 132 beroeps (mariniers).

Dit depot had een compagnie mariniers ter grootte van 132 man (90 rekruten, waarvan 30 oudste opleidingklas voor onderofficier) onder kapitein der mariniers Schuiling en ongeveer 450 zogenaamde zeemiliciens die van de oudste lichtingen [1927 en 1928] waren en voor een deel bijgeschoold moesten worden. De zeemiliciens waren op 8 mei en 9 mei opgekomen. Onder de 450 man waren eveneens 16 man onder de LTZ2 Douw van de Krap van de Hr Ms. Balder (1). De beschikbare bewapening waren geweren en revolvers. Er waren eveneens enige kisten handgranaten voorhanden bij de marinierscompagnie. Onbekend is of de compagnie mariniers ook over lichte mitrailleurs beschikte.

(1) De Hr Ms Balder was een stokoude rivierkanonneerboot uit 1878. Het had een oud 12 cm kanon, twee 3,7 cm kanons en een .50 mitrailleur als bewapening. Op 10 mei was het schip voor groot onderhoud in Bolnes. Vandaar dat de bemanning in het depot was ondergebracht in afwachting van afronding van de werkzaamheden. LTZ2 C.L.J.F. Douw van de Krap zou tijdens de meidagen kennis maken met LTZ2 E.H. Larive, officier aan boord van de jager Hr Ms van Galen. Beide heren zouden later de erewoordverklaring voor officieren weigeren af te leggen en zodoende onmiddellijk in duurzaam krijgsgevangenschap raken. Aangezien beiden vervente ontsnappers bleken kwamen ze in het roemruchte slot Colditz terecht. Larive zou uit Colditz ontsnappen, Douw van de Krap later uit Stalag 371 in Stanislau. Via activiteiten in Polen zou Douw van de Krap ingedeeld als liaison officier uit het verzet bij de Britse 1st Airborne Division tijdens de operatie Market Garden zich opnieuw onderscheiden. Hij werd met het MWO4 onderscheiden in 1949 voor zijn prestaties tijdens WOII. LTZ2 Hans Larive zou na diens ontsnapping in Engeland terecht komen en een prominente rol spelen bij de Nederlandse MTB/MGB flottille binnen de Royal Navy. Larive kreeg naast het Bronzen Kruis ook de MWO4 toegekend.

Er was een detachement kaderleden die betrokken was bij de nieuwbouw van marineschepen, waarvoor vier werven in Rotterdam in bedrijf waren [RDM, Wilton Feyenoord, Gusto en Piet Smit Jr.]. Dit detachement bestond uit 16 officieren en 78 onderofficieren.

Het totaal der Maritieme Middelen was daarmee 1.015 man. Hiervan waren de mariniers [466 man] werkelijk waardevolle combattanten.

– Het Depot Luchtstrijdkrachten

Commandant Depot Luchtstrijdkrachten [van 3e Luchtvaartregiment] was de luitenant-kolonel L.A.M. Koppert, wiens staf uit 10 officieren bestond. Hij viel onder de Inspecteur der Militaire Luchtvaart in Den Haag [kolonel F.A. van Heyst]. Het depot bestond uit een staf [aan de Parklaan] en de Ie en IIe Luchtvaartgroep.

De Ie Luchtvaartgroep bestond in Rotterdam slechts uit de 3e Luchtvaart Compagnie onder kapitein H.J. Krab. Daaronder vielen 4 officieren, een onbekend aantal onderofficieren en 280 rekruten die op 12 februari 1940 op waren gekomen. Men was in een aantal scholen ondergebracht in de stadsregio tussen Crooswijk en Blijdorp in.

De IIe Luchtvaartgroep [C. reserve majoor H.M. Luteyn] was beduidend groter. Het bestond uit de 1e en 2e Luchtvaartcompagnie, de Compagnie Vliegtuigmakers, de Radio- en Electrotechnische School en de School voor Reserve Officieren der Militaire Luchtvaart [SROML].

De 1e Luchtvaartcompagnie [C. reserve 1e luitenant M. Martijnsen] bestond uit 4 officieren [naast Martijnsen, de KNIL luitenant Reinir, de KNIL onderluitenant Van der Belt en de 1e luitenant-vlieger K. van Almelo], 20 onderofficieren en bijna 200 man van de kaderschool (waarvan een groot deel korporaal), in opleiding voor reserve en dienstplichtig sergeant-vlieger, en nog eens 50 man voor wacht- en corveediensten. Men was in een aantal scholen ondergebracht in de sector tussen Crooswijk en Blijdorp in. Men beschikte over vermoedelijk twee, mogelijk enkele meer, vliegtuigmitrailleurs van het type Lewis, mogelijk zelfs één of twee FN vliegtuigmitrallieurs met bandvoering.

De 2e Luchtvaartcompagnie [C. reserve 1e luitenant C.W.F. Spiers] bestond uit 2 officieren (naast de commandant, de res. 1e lt Harry), 20 onderofficieren (w.o. SMI Van Gool en SMA Nijland) en ca. 200 man voor allerlei technische ondersteuningsfuncties. Zij waren in dezelfde regio als de 1e Compagnie gehuisvest. Bij hen waren ingedeeld tevens 60 verse recruten van de 3e Compagnie, die tot begin mei in Soesterberg hadden gelegen.

De Compagnie vliegtuigmakers [C. ritmeester J.B.A.F. van Eekelen] was samengesteld uit 6 officieren, 15 onderofficieren en 152 dienstplichtige technici, waarvan ca. 80% zeemilicien. Zij zaten in een school aan de Bieslandstraat.

De Radio- en Electrotechnische School [C. kapitein L.M. Kamp] had circa 100 leerlingen, en 2 officieren en zo’n 5 onderofficieren. De SROML had ongeveer 150 leerlingen, allen net tot reserve-sergeant bevorderd met een 10 tal kaderleden [2 officieren] voor de opleiding. Zij deelden een schoolgebouw met de vorige compagnie vlak ten noorden van station Delftse Poort.

Er bevond zich een deel van het Ie Bataljon Luchtvaarttroepen te Rotterdam [Bloklandstraat] en wel een halve compagnie ter sterkte van zo’n 50 man onder reserve 1e luitenant J. Jonker. Het is mogelijk dat dit een dubbeltelling is van de 60 recruten die in feite als kleine 3e Compagnie bij de onderkomens van de 2e Compagnie waren ingedeeld.

Het Depot Luchtstrijdkrachten telde daarmee ongeveer 1.500 man. Het beschikte over enige lichte mitrailleurs, mogelijk één of twee zware boordmitrailleurs.

– Balans

De tussenbalans van in Rotterdam aanwezige – garnizoenseigen – troepen komt daarmee op 6.708 man, merendeels organiek geteld (en dus zonder rekening te houden met afwezigheid wegens ziekte, verlof, etc.). Hiervan dus slechts 800 infanteristen en 466 [w.o. 290 recruten] mariniers als werkelijke waardevolle combattanten. Daarbij zij bovendien opgemerkt dat in feite 1-III-39RI daar geheel buiten dient te vallen wegens haar geïsoleerde locatie in Pernis en dat 2-III-39RI in Rotterdam Zuid was gestationeerd. Daarmee had het noorden van Rotterdam in wezen slechts zo’n 1.050 man aan opgeleide combattanten in haar midden.

Daar kwamen nog de eenheden bij die van de Luchtverdedigingskring Rotterdam-’s Gravenhage [C. luitenant-generaal S.G. Nauta Pieter, PTT Kantoor Coolsingel] in Rotterdam en directe omgeving waren geplaatst. Dat contingent bestond – voor wat het Rotterdamse betreft – vooral uit eenheden die Waalhaven en Pernis beschermden en als zodanig ten zuiden of zuidwesten van Rotterdam stonden alsmede een aantal eenheden rond Vlaardingen.

Slechts 56 Pel LuMi [van 13 Cie LuMi] stond aan de noordzijde van de Nieuwe Maas binnen de stadsgrenzen. Het was op de Lloydkade naast de Schiehaven gepositioneerd met haar vier M.25 Spandau mitrailleurs. Het beschermde daar een afmeerpunt van de Vaartuigendienst. Daarnaast stond er een zoeklichten sectie deels op Rotterdams grondgebied. Dat was 3-V-Zl.Afd.tl. Van 2-V-Zl.Afd.tl stonden ook twee lichten in Rotterdam. Hetzelfde gold voor 1-III-Zl.Afd.tl dat ten oosten van Feyenoord stond. Dat waren de onderdelen van de Lvd-kring die werkelijk (deels) in Rotterdam stonden. Het overige was hetzij westelijker, hetzij zuidelijker geplaatst. Het betrof dus ongeveer nog een 100 manschappen die men bij het eerdere totaal van 6.708 man zou kunnen optellen.

Daar kwamen nog bij – haastig gevormd in de morgen van 10 mei – drie VLSK Lad pelotons met ieder drie stukken Oerlikon 2 cm. De Vrijwillige Landstorm Luchtafweerdienst Rotterdam was nog in oprichting, had nog niet met de voorhanden wapens geschoten, maar werd in de ochtend van 10 mei snel effectief gemaakt. Het betrof in totaal 9 stukken 2 cm lichte luchtafweer, bemand door zo’n 40 man VLSK. Zij ressorteerden onder de Commandant VLSK Luchtafweerdienst Den Haag.

Er was in Rotterdam een – los van de CMM staande – andere maritieme eenheid, en wel het Depot van de VLSKVD [Vrijwillig Landstormkorps Vaartuigendienst] dat op het Rotterdamse Lloydsterrein was gelegerd. Het werd aangevoerd door de reserve luitenant-kolonel C.D.H. Dijxhoorn, en bestond uit twee compagnieën en een marinedetachement. Op papier had het 35 officieren, 73 onderofficieren en 651 minderen. Hiervan waren 300 minderen marinemensen voor bemanning van schepen. Men beschikte over zes lichte mitrailleurs, geweren en pistolen. Het detachement had vooral maritieme taken, zoals de evacuatie van schepen alsmede coordinatie en beheer van de VED detachementen elders in het land. Het bevond zich daarom ook (gedeeltelijk) buiten Rotterdam.

Er waren allerhande medische diensten en onderdelen zoals de 3e Rode Kruis Compagnie, de Bloedtransfusiedienst en het Centrale Hospitaal in Rotterdam actief. Dat laatste was niet een enkelvoudig centraal gelegen hospitaal – zoals de misleidende naam zou doen denken – maar een organisatie die bestond uit 15 hoofdziekenhuizen en 53 hulpziekenhuizen in de regio Rotterdam, die (deels) waren ingericht en voorbereid voor gewonden en evacuatie vanuit eventueel belegerde of anderszins uitgeschakelde ziekenhuizen.

En ten langen leste was er een contingent vrijwilligers van de Burgerwacht toegevoegd aan de Kantonnementstroepen. De Burgerwacht van Rotterdam kende op papier een sterkte van 4.000 man. Slechts enkele tientallen zijn werkelijk ingezet en ingedeeld.

Bron: www.zuidfront-holland1940.nl

Op zoek naar iets speciaals?

Of heb je een vraag? Neem dan gerust contact met ons op!

Je gebruikt een verouderde webbrowser

Deze website maakt gebruik van moderne technieken die niet worden ondersteund door jouw webbrowser. Update mijn webbrowser

×